Tuesday, March 16, 2010

Tentoonstelling Barbara Guldenaar


In de kunstkritiek is het gebruikelijk onderscheid te maken tussen twee (schijnbaar) tegengestelde invalshoeken, om het oeuvre van een te bespreken kunstenaar te vangen. Het meest bekende onderscheid ontsproot aan het brein van Friedrich Nietzsche. Hij onderscheidde het ‘Apollinische’ (de nadenkende kunstenaar) van het ‘Dionysische’, (de emotionele kunstenaar) mijns inziens een bijzonder veelzeggend en bruikbaar onderscheid om beeldende kunst te determineren.

Ikzelf waagde elders op deze blog ook een drieste poging, door onderscheid te maken tussen kunstwerken waarbij de toeschouwer een rol speelt in de gerepresenteerde wereld, alsof de representatie zich intersubjectief naar de beschouwer opstelt, en kunstwerken waarin de gerepresenteerde wereld zich schijnbaar onafhankelijk van de toeschouwer voordoet. Het werk van Neo Rauch schaarde ik onder het laatste, mijn eigen werk onder het eerste.

Kunstwerken, waarbij de gerepresenteerde wereld onafhankelijk van de toeschouwer bestaat, hebben een aantal specifieke eigenschappen. Zo voelt de beschouwer zich een beetje een ‘voyeur’, als hij onopgemerkt een wereld bestudeert met geheel eigen wetten, schijnbaar vanzelfsprekend, maar toch onbegrijpelijk voor de toeschouwer. De dingen gaan zoals ze gaan, met het grootst mogelijke gemak, op een wijze die voor de beschouwer vaak absurd is. De immersieve kwaliteit van dergelijke kunstwerken ligt naar mijn mening precies in dat feit besloten, namelijk in de gerepresenteerde vanzelfsprekendheid van absurditeiten. (het begrip ‘immersie’ is wat mij betreft nog omstreden, zie elders op dit blog)

Dit weekend was ik op een vernissage van een tentoonstelling van Barbara Guldenaar in Haarlem. Ik was zeer verrast door het werk, in die zin dat ik bovenstaand onderscheid in het bijzonder van toepassing dacht. De werken zijn in zekere zin absurd, maar die absurditeit wordt geneutraliseerd door de vanzelfsprekendheid die heerst in het gerepresenteerde. Daarnaast is het zo, dat de gerepresenteerd wezens totaal geen acht lijken te slaan op het feit dat er een toeschouwer is, die daarmee in een voyeuristische positie wordt gedwongen, en dat is een prettige en zoetgevooisde ervaring.

Nochthans kwamen de titels van de werken ‘verklarend’ op mij over, omdat ze schijnbaar extra informatie gaven over het gerepresenteerde, maar die informatie was net zo absurd als de representatie zelf, met als gevolg dat de titels de werken een ‘rebusachtige’ kant op dwongen. Het voyeuristische kijken naar wezens uit een onbekende wereld die de meest absurde vormen aannemen maar dat volkomen vanzelfsprekend vinden werd naar mijn mening wat vertroebeld doordat de titels mij dwongen om een verklaring te zoeken.. alsof er een vraag was die in de werken werd beantwoord….

Maar dat is mijn persoonlijke preoccupatie: waarom een tekstuele verklaring als die niet nodig is om de werken te begrijpen, en, anderzijds, zijn de werken wel sterk genoeg, als een tekstuele verklaring noodzakelijk is om het proces van receptie van de beschouwer te doen plaatsvinden? Waren die titels er niet, dan had ik de werken sterker gevonden, ik heb die titels dus ook gelaten voor wat ze waren bij het bekijken van de tentoonstelling, en heb van de werken genoten.

Ik kan de tentoonstelling van harte aanbevelen, hij loopt van 14 maart tot 18 april in Galerie 37 Spaarnestad.

Friday, March 12, 2010

Hans van Mierlo (1931 - 2010)

Jacob van der Linden, op 12 maart 2010, Tilburg
Was de tragiek van Hans van Mierlo niet, dat hij met hart en ziel, maar meestentijds tevergeefs, tegen politieke domheid streed, omdat hij als een van de weinigen inzag hoe gevaarlijk die domheid kon zijn?