Tuesday, June 30, 2009

Over democratie 10-11

10) “Maar stemmen om een issue dan? Referenda? Stem je dan ook niet?” Nee, want ik kan pas een goed en doordacht oordeel vellen over een issue, als ik dat voldoende kan beargumenteren, en dat kan ik alleen als ik alle dossiers ken. Die ken ik niet (ondanks wet openbaar bestuur is de overheid slechts zelfden geneigd openbaarheid van bestuur te geven) en ik kan/wil ze ook niet kennen omdat mijn expertise er niet ligt. Daarnaast kan ik het publiek belang en mijn persoonlijk belang niet uit elkaar halen. (wat is immers mijn prikkel om het publiek belang boven mijn persoonlijk belang te stellen?)
11) “Maar als die democratie dan zo weinig deugt, hoe komt het dan dat onze samenleving zo stabiel en welvarend is ten opzichte van gebieden met andere staatsvormen?” Het feit, dat wij in een politiek stabiele en economisch welvarende staat leven, heeft volgens mij geen oorzaak in de democratie, maar in de scheiding tussen kerk en staat, en in de Trias Politica. Er zijn nog meer –niet politieke- redenen, zoals geografische situatie, handelspositie, humanistische invloeden, etc.

Over Democratie 7-9

7) Een democratie werkt alleen in een ‘polis’. Hoe groter de schaal, hoe slechter de democratie functioneert. (naar Plato)
8) Je kunt pogingen ondernemen het functioneren van de democratie te verbeteren door haar enerzijds meer in het leven van burgers te integreren (gekozen burgemeester) anderzijds te omzeilen (een publiek referendum gaat aan een afvaardiging voorbij, kan afgevaardigden zelfs corrigeren) Wat mij betreft zijn dat lapmiddelen om structurele fouten in het democratisch systeem te bepleisteren.
9) Men zegt wel eens dat, als je niet hebt gestemd op een parlementaire afgevaardigde, je dan ook niet mag schelden op beslissingen, genomen door democratisch gekozen afgevaardigden, die in jouw ogen onjuist zijn. Ik beweer echter het tegendeel: ik heb niet gestemd, heb mijn stem dus niet aan een afgevaardigde gegeven, er is dus geen afgevaardigde die namens mij spreekt, ik heb mijn stem zelf behouden, dus mag ik zelf spreken. Mensen die wel op een afgevaardigde hebben gestemd, hebben hun stem vergeven aan een afgevaardigde die namens hen spreekt, zij mogen dus zelf niet meer spreken.

Over Democratie 4-6

4) Een politieke afvaardiging om schaalverkleinig te bewerkstelligen (waarom anders?) werkt niet. Het werkt onder andere niet, omdat een afgevaardigde verantwoordelijk is voor het collectief aan burgers, dat is een verantwoordelijkheid die anders is dan die van de individuele burgers. Tijdens een verkiezingsperiode moet hij dus zijn inzichten, betrekking hebbende op het collectief, vertalen naar het individu. Maar de verantwoordelijkheid voor het collectief is vaak tegengesteld aan die van het individu. (denk aan belastingverhogingen) Dit is slechts een van de redenen.
5) Een door burgers gekozen politieke afvaardiging teneinde te voorkomen dat de burgers te veel dossierkennis zouden moeten opbouwen als ze zelf de beslissingen willen nemen werkt niet, omdat de dossierkennis nodig is om iemand ter afvaardiging te kiezen. Om gekozen te worden, moet een afgevaardigde immers vertellen wat hij gezien bepaalde omstandigheden in zijn kiestermijn gaat doen. Zonder dossierkennis is niet te bepalen of de beoogde afgevaardigde de juiste beslissingen gaat nemen. Dat is slechts een van de kritische eigenschappen van een parlementaire democratie die circulair zijn.
6) Omdat een afgevaardigde dossierkennis dient op te bouwen teneinde een beslissing te kunnen nemen, leunt hij op ambtenaren voor he schrijven van rapporten en samenvattingen. Ambtenaren kunnen dus dossiers ‘sturen’. Feitelijk kunnen ze daarmee beslissingen forceren. In de praktijk heeft een afgevaardigde dus geen macht, maar hebben de ambtenaren die hem van informatie voorzien de macht.

Over Democratie 1-3

1) Economie is niet gebaseerd op schaarste maar op de keuzes die mensen maken vanwege de schaarste. Beinvloeding van de economie zou derhalve niet plaats moeten vinden op het vlak van het beinvloeden van de schaarste maar op het beinvloeden van consumentengedrag.

2) Hannah Arendt staat een zg. radendemocratie voor, waarbij burgers politieke invloed hebben door te participeren in groepen beslisbevoegde (of adviserende) raden, naar aanleiding van hun individuele interesse, expertise of belang. Ik geloof daar niet in, omdat dit nog steeds uitgaat van ver geliberaliseerde burgers, (nochthans minder dan in het huidige democratische systeem) en die burgers zijn er volgens mij niet of te weinig.

3) Waarom ik niet van liberalisme houd? Omdat het begrip ‘liberalisme’ vervuild is, en verwijderd is van het ideaal van persoonlijke levensinvulling en individuele verantwoordelijkheid voor het individu en het collectief, naar een invulling die balanceert tussen enerzijds de economisering (d.w.z. in geld uit te drukken waarden) van menselijk geluk (ik betwijfel of menselijk geluk bestaat, als zij bestaat betwijfel ik of zij intrinsiek is, maar zo wordt zij volgens liberalen wel gepostuleerd) en anderzijds de verplichting voor individuen om een mening te formuleren over zaken 9eigenlijk over alles) waar dat individu geen dossierkennis heeft. (mensen worden bevraagd om hun mening m.b.t. iets waar ze geen verstand van hebben of kunnen hebben, en hen wordt geleerd dat ze dan maar iets moeten zeggen, het zg. ‘gezond verstand’, en ook al is datgene wat ze dan zeggen foutief of onzeker, het dient met aplomb en zelfoverschatting te worden gebracht. Het gaat er niet om of het waar is, maar of anderen het geloven) Deze maatschappelijk gevestigde en aangemoedigde houding heeft onnoemelijk veel schade aangericht aan onze cultuur. Hier zal ik aanstonds meer over schrijven.

Thursday, June 25, 2009

Thursday, June 11, 2009

Gadamer

De Duitse filosoof Gadamer bestrijdt de o.a. door Kant geventileerde mening dat een smaakoordeel over kunst altijd subjectief is. Hij zegt dat het misverstand met betrekking tot de subjectiviteit van beeldende kunst en schoonheid voortkomt uit het feit dat men teveel nadruk legt op de beschouwer, dus het subject, en te weinig op het kunstvoorwerp, dus het object. Als het smaakoordeel meer gerelateerd wordt aan het voorwerp, dan zijn, volgens Gadamer, objectieve opmerkingen te maken. Er is sprake van een spel, waarbij de ontologie van het spel belangrijker is dan de subjectiviteit van de betrokken spelers. (volgens mij ziet Gadamer de kunstenaar ook als een speler) Het spel komt neer op het feit dat de afbeelding van een kunstwerk pas bestaat in het verstaan daarvan door een beschouwer. Het ontologische aspect wordt nog duidelijker als Gadamer spreekt van een onthulling van het zijnde door het kunstwerk, en het vergaren van kennis over de werkelijkheid door het beschouwende subject als hij het kunstwerk verstaat. Uiteindelijk ziet Gadamer een kunstvoorwerp als een soort symbool, en is het pas af als de symboolwerking duidelijk wordt.

Volgens mij wordt een object een functionerend kunstwerk (zijn er dan ook niet-functionerende kunstwerken? -- Ja, dan zijn slechte kunstwerken) in de intersubjectiviteit tussen het object kunstwerk en het subject beschouwer. Dat laat het smaakoordeel subjectief. Je kunt dus niet vaststellen dat een kunstwerk slecht is, wel dat je het slecht vindt. (Zou je een kwaliteitscriterium kunnen maken door een heleboel mensen te vragen wat ze van bepaalde kunstwerken vinden, hoe meer mensen een intersubjectiviteitsrelatie met het kunstwerk kunnen aangaan, hoe beter het is? Ik twijfel..)

Wednesday, June 10, 2009

Thursday, June 04, 2009

Hoe verder met de schilderkunst?

De volgende stelling is verdedigbaar: schilderkunst bestaat uit een afbeelding (of een plaatje of een voorstelling) en een medium. (het medium ‘schilderij’)

Sinds de uitvinding van de fotografie, en daarnaast de film, heeft de schilderkunst niet meer het alleenrecht op het tweedimensionaal afbeelden. Kwantitatief is de schilderkunst door de fotografie achterhaald, zeker na de introduktie van de digitale fotografie, maar ook kwalitatief heeft schilderkunst de strijd om de afbeelding verloren.
Geef een kind een eenvoudige digitale camera en hij kan in een half uur meer plaatjes schieten dan Rembrandt in zijn leven schilderde; en wat belangrijker is: diegene die probeert te bewijzen dat, gezien de huidige stand van de beeldende cultuur, de kwaliteit van het oeuvre van Rembrandt hoger is dan de kwaliteit van de foto’s van het kind, gaat een zeer zware tijd tegemoet. Nog moeilijker is het, om aan te tonen dat schilderkunst per definitie een hogere kwaliteit voorstaat dan fotografie, dus hogere kwaliteit uitsluitend omdat schilderkunst wordt gebruikt. Omdat schilderkunst in ambachtelijke zin een moeizamer medium is dan fotografie ligt de bewijslast voor een hogere intrinsieke kwaliteit bij de schilderkunst en niet bij fotografie. Dat is nog een extra complicatie.

Het medium ‘schilderij’ is in de loop van de kunstgeschiedenis volledig onderzocht. De grenzen van het medium zijn bereikt en bepaald. Je zou kunnen stellen dat de Shaped Canvases van de Post-Painterly-Abstraction, rond 1960, de laatste mediale vernieuwing was, maar met meer gemak kun je aantonen dat de mediale eigenschappen van de schilderkunst al uitputtend besloten liggen in het ‘Lam Gods’ van Jan van Eyck, uit 1432. (met wat goede wil kan men zich zelfs voorstellen dat in dat werk ook 'shaped canvases' voorkomen)

Het laatste mysterie van de schilderkunst in het licht van bovenbeschreven dualiteit, is die van de relatie tussen medium en afbeelding. Het oeuvre van Gerhard Richter onderzoekt deze relatie met bijna bovenmenselijk doorzettingsvermogen en vastberadenheid. Het grijze vlak wordt op duizelingwekkende wijze bestudeerd, maar ook de penseelstreek, de kleur, en de relatie tussen schilderkunst en andere media als fotografie. (de schilderkunst als fotografie, zowel het schilderkunstige en fotografische aspect afbeelding als het mediale aspect fotografie nagebootst in het medium schilderkunst)

Als de schilderkunst dit alles heeft moeten prijsgeven aan andere, effectiever media, waarom bestaat zij dan nog? Met deze vraag worstelde men in de periode na het postmodernisme, dus grofweg van 1990 tot 2003. Omdat ikzelf deze vraag niet kon beantwoorden stond mij niets anders voor ogen dan de schilderkunst te verlaten. Dat heb ik ook gedaan, maar nu ben ik toch al weer enige jaren bezig. Gaandeweg kom ik op een punt dat ik de schilderkunst als autonoom creatief medium weer kan verdedigen.

Ik vermoed dat de schilderkunst een unieke positie heeft in de profilering met het verleden. Het is mogelijk om de schilderkunst te gebruiken als chronologisch universeel medium van concepten, omdat Rembrandt en Jan van Eyck gebruik maakten van hetzelfde medium, en dezelfde mogelijkheden. De erfenis van 3000 jaar schilderkunst wordt door mij niet als een last ervaren maar als de redding van de schilderkunst.