Saturday, June 11, 2011

Middagje discussie in de Pont

In De Pont, Tilburgse kunsthal met actuele kunst, wordt regelmatig gediscussieerd. Gisteren waren onder andere Geert Verbeke (oprichter van de Verbeke Foundation) en Hendrik Driessen, directeur van De Pont, aan tafel aangeschoven. Zij spraken over het tentoonstellen van kunst, waarbij ook de huidige perikelen rond bezuinigingen op de kunstsector niet onvermeld bleven. Aan iemand als Geert Verbeke als maecenas van de kunsten, kunnen wij in Nederland een voorbeeld nemen.

Toch viel mij de bijdrage van Hendrik Driessen wat tegen. Er sprak niet echt een goed doordacht kunstconcept uit zijn uitspraken. Twee voorbeelden:
  1. Iemand uit het publiek vroeg of kunst die in depots was opgeslagen, wel leefde, of wel kunst was. Dat is een zeer relevante en moeilijk te beantwoorden vraag, waar naar mijn mening elke museumdirecteur met een depot een visie op zou moeten formuleren, zeker een uitgesproken persoon als Driessen. Over dit onderwerp is al vanaf de middeleeuwen gesproken en geschreven. (bijvoorbeeld de 'Confrontatie' van Eusebius) Maar Driessen deed de vraag onterecht en al te laconiek af met een fenomenalistische drogreden. "Je ziet je huis nu niet, dat betekent toch ook niet dat het nu niet bestaat?" Dat wordt gezegd, terwijl een heldere gedachte ten opzichte van het gepraktiseerd beleid ten aanzien van depots in relatie tot definitie en existentie van Beeldende Kunst De Pont nu juist zo'n unieke positie in het Nederlandse tentoonstellingslandschap verschaft. Gemiste kans is zacht uitgedrukt.
  2. Men sprak nogal laatdunkend over "Henk en Ingrid", die niet geïnteresseerd zouden zijn in de actuele kunstproductie. Deze ongefundeerde elitaire houding is ten eerste volkomen onterecht, (neem een voorbeeld aan België, of Duitsland, waar ook 'moeilijke' tentoonstellingen veel volk op de been brengen) maar getuigt daarnaast ook van weinig inzicht omdat het wellicht juist deze foutieve en evaluatieve kenschets van een door de zelfverklaarde culturele elite gegeneraliseerde groep mensen is die een weerzin bij 'Henk en Ingrid' opwekt, wie dat dan ook mogen wezen.
  3. Driessen kenschetste beeldende kunst als 'nutteloos'. Wellicht is dat een verwrongen en slecht doordachte verwijzing naar datgene wat Kant destijds 'Doelloze Doelmatigheid' noemde. Dergelijke foutief geëvolueerde verwijzingen naar zeer gecompliceerde kunstconcepten worden wel vaker door critici gebezigd, en na elkaar herhaald.
Ik ben erg geneigd om Hendrik Driessen eens uit te nodigen voor een biertje om wat te discussiëren over beeldende kunst, wellicht naar aanleiding van bovenstaande opmerkingen. Als ik ooit de kans daartoe krijg zal ik het zeker niet laten.

Niet onvermeld mag blijven dat Driessen opmerkingen maakte die sterk in lijn staan met gedachten van institutionele kunstdenkers als T.J Diffey en George Dickie, en in die zin respectabel zijn, alhoewel ze ernstig ter discussie staan. De White Cube, of zo neutraal mogelijke tentoonstellingsruimte, kwam even ter sprake, maar werd, gelukkig, niet weggehoond ten faveure van allerlei probeersels en rariteiten die meer het ego van de tentoonstellingsmaker strelen dan optimaal kunstwerken tonen. Daarnaast verdient Driessen m.i. grote vormen van respect voor het lenen van de 48 portretten van Gerhard Richter, in eigendom van Museum Ludwig te Keulen. Dat dit kunstwerk, naar mijn smaak een van de grootste kunstwerken van een van de grootste kunstenaars van de afgelopen periode, op nog geen kilometer van mijn huis en atelier was, vervult mij met trots. Dat heeft die Driessen dan toch maar wel voor elkaar.

No comments: